
Bewoningsfasen binnen de Friese en Groninger terpen
De archeologie onderscheidt verschillende bewoningsfasen. Elke fase heeft zijn eigen materiële cultuur, zoals huizenbouw, aardewerk, metalen voorwerpen (zie Beeldbank). De volgende, gedeeltelijk overlappende bewoningsperioden worden onderscheiden in het terpen- en wierdengebied van Friesland en Groningen:
ijzertijd (600 voor Chr. tot 0)
Romeinse tijd (12 voor Chr. tot 400 na Chr.)
volksverhuizingstijd (350 tot 550 na Chr.)
late middeleeuwen (1000 tot 1500 na Chr.).
Vele terpen waren tijdens de 4de eeuw na Chr. korte tijd onbewoond. Vanaf 1200 na Chr., dus tijdens de late middeleeuwen, werden de kwelders bedijkt. De boerderijen konden toen ook in het omliggende land worden gebouwd, doordat de dreiging vanuit zee veel kleiner werd. Veel terpen zijn ook nog bewoond. Vaak liggen er hele dorpen op, of soms alleen een kerk of een kerkhof. In de 19e ontdekte men dat terpaarde bijzonder vruchtbaar is. Tot in de 20e eeuw werden veel terpen grotendeels of gedeeltelijk afgegraven. De grond vervoerde men als meststof naar de zand- en veengebieden. De vele mooie voorwerpen die bij die afgravingen tevoorschijn kwamen, vormden de basis van het Groninger en het Fries Museum.
Ook in Noord-Holland, in de buurt van Schagen, werden terpen gebouwd in onbedijkt gebied. Dit gebeurde in de vroege middeleeuwen. Op het Kampereiland, bij Kampen, werden in de late middeleeuwen boerderijen op terpen gebouwd. En langs de grote rivieren staan de boerderijen ook vaak op een verhoging, een terp.